Thema
Innovatief

Proefdieronderzoek: beestig (of) innovatief?

Proefdieronderzoek bestaat al honderden jaren, net als de discussies errond. Het Infopunt Proefdieronderzoek zet in op kennisdeling: “De realiteit is dat we dierproeven in heel wat situaties nog steeds nodig hebben.”

Anatomie verkennen, nieuwe geneesmiddelen ontwikkelen of operatietechnieken oefenen: de wetenschap en het onderwijs maken al sinds de Klassieke Oudheid gebruik van proefdieren om hun kennis te vergroten. De ontwikkeling van de farmacologie en de microbiologie betekenden in de negentiende en twintigste eeuw een enorme groei van het aantal proefdieren.


In diezelfde periode kwamen er steeds meer richtlijnen over hoe onderzoekers met die proefdieren moesten omgaan. In het Verenigd Koninkrijk was er in 1876 een eerste ‘Cruelty to Animals Act’. Een kleine eeuw later stelde de Amerikaanse ‘Laboratory Animal Welfare Act’ (1966) dat de zoektocht naar wetenschappelijke kennis in sommige gevallen belangrijker was dan het welzijn van proefdieren.


“In Europa kwam er pas in 1986 een overkoepelend kader: de ‘Convention for the Protection of Vertebrate Animals used for Experimental and Other Scientific Purposes’. De komst van die wetgeving was een grote verdienste van de dierenrechtenactivisten. Zo houden we de vinger aan de pols”, stelt Liesbeth Aerts, wetenschapscommunicator en -voorlichter van het Infopunt Proefdieronderzoek. “Al moet je er wel rekening mee houden dat de wet soms achter loopt op de praktijk: het is niet omdat de wetgeving nog niet beslist heeft wat juist of fout is, dat de academische wereld nog niet bezig is met ethische kaders.”

In een ideale wereld hebben we geen dierproeven nodig. Maar momenteel zijn ze soms nog onmisbaar.
Liesbeth Aerts
Infopunt Proefdieronderzoek

Kennis is macht

“Het is gemakkelijk om te zeggen dat we van alle dierproeven af moeten. Momenteel is de realiteit echter dat er in veel gevallen nog geen bruikbare alternatieven zijn”, vervolgt Liesbeth. “Het is een misverstand dat wetenschappers dieren ‘zomaar’ gebruiken. Het tegendeel is waar: dierproeven voegen extra administratie toe aan je onderzoek, zijn economisch zeker niet de voordeligste optie, en ook voor veel wetenschappers is het niet vanzelfsprekend om van testdieren gebruik te maken. Maar wat doe je als er geen andere optie is? Dat is niet 100% een rationele discussie – het is een ethische discussie.”

“Veel mensen onderschatten hoeveel we te danken hebben aan dierproeven”, vervolgt Liesbeth. “Geneesmiddelen, voeding, chemische grondstoffen, maar ook plantbeschermingsproducten … Een groot stuk van de anatomische informatie die we nu hebben over het menselijk lichaam kwam er gedeeltelijk dankzij proefdieren. In België zetten we proefdieren vooral in voor basisonderzoek: we gaan na hoe bepaalde processen werken, hoe ons immuunsysteem werkt, wat er gebeurt als je een bepaald gen weghaalt …”

Bovendien zijn dierproeven in sommige gevallen verplicht. “Vóór een bedrijf bepaalde producten op de markt mag brengen, moeten die heel wat reglementaire tests doorstaan. In 2021 vond ruim 7% van de dierproeven in Vlaanderen om die reden plaats. In heel België ging het in 2020 om bijna 30%. Als er wel alternatieven beschikbaar zijn, zijn die daarom nog niet altijd gevalideerd. Voor we kunnen overschakelen, moeten we zeker weten dat die tests evenveel informatie opleveren.”

Organisaties zoals Understanding Animal Research, Stichting Informatie Dierproeven en Tierversuche verstehen verzamelen in het Verenigd Koninkrijk, Nederland en Duitsland al jarenlang kennis over dierproeven. Ook Europa maakt daar met de European Animal Research Association (EARA) werk van. In Vlaanderen ontbrak zo’n organisatie echter lange tijd. “In 2016 werd duidelijk dat we daar eigenlijk wel nood aan hadden. Dierenrechtenorganisatie GAIA kwam toen naar buiten met een filmpje dat ze undercover hadden gemaakt in het Animalarium van de VUB.”

“Uit de reacties bleek zeer duidelijk dat er heel wat onwetendheid is over proefdieren en de bijbehorende best practices. Want hoewel er in dat filmpje inderdaad verschillende zaken gebeurden die niet oké waren, werden er evengoed elementen getoond die perfect de wet volgden, ook al waren ze niet fijn om naar te kijken. Sindsdien is er heel wat veranderd. Negentien Belgische universiteiten en bedrijven die dierproeven doen tekenden een transparantieovereenkomst met de EARA, om proactiever te communiceren. En het Infopunt Proefdieronderzoek werd opgericht.”

“Het Infopunt heeft als hoofddoel om informatie te verstrekken over hoe, wanneer en waarom we proefdieren gebruiken in wetenschappelijk onderzoek. We laten niet alleen wetenschappers aan het woord, maar zijn ook beschikbaar voor iedereen die vragen heeft over proefdieronderzoek. Want enkel door open en transparante communicatie kunnen we individueel en als maatschappij morele afwegingen maken over de omstandigheden en doelen van wetenschappelijke dierproeven.”
 

Ook voor veel wetenschappers is het niet vanzelfsprekend om testdieren te gebruiken.
Liesbeth Aerts
Infopunt Proefdieronderzoek

Empathie en therapie

De voorbije eeuw maakten dierproeven een grote evolutie door. Vroeger gingen veel wetenschappers ervan uit dat dieren niets voelden en dat er dus geen ethisch probleem was. Geleidelijk aan kwam het besef dat niet alleen zoogdieren en vogels, maar ook vissen wel degelijk een bewustzijn hebben. Als ze invasieve procedures of ziektes doormaken, of als hun fysiologische basisnoden niet worden ingevuld, veroorzaakt dat dus fysiek leed. Sociale deprivatie en omstandigheden waarin ze zich niet natuurlijk kunnen gedragen, leiden ook tot psychologisch leed.

“Eind jaren 1950 ontstonden daarom de drie R’s: ‘replacement’, ‘reduction’ en ‘refinement’. In het Nederlands spreken we over de drie V’s: die verplichten onderzoekers om het aantal proefdieren te verminderen, proeven te verfijnen, en waar mogelijk proefdieren te vervangen door andere methodes. Dat eerste kan door dezelfde proefdieren te gebruiken in meerdere studies. We zorgen er ook voor dat hetzelfde onderzoek niet onnodig op meerdere plaatsen wordt gedaan, bijvoorbeeld door gecoördineerde, internationale samenwerkingen of door ook negatieve data te publiceren.”

“Om proeven te verfijnen gebruiken we methodes die het dierenleed minimaliseren en het dierenwelzijn maximaliseren. Dat is evengoed in het voordeel van het onderzoek als van het proefdier. Net als wij kunnen dieren stress ervaren, waardoor de resultaten van een onderzoek vertekend kunnen zijn. Denk maar aan medicatie tegen hoge bloeddruk: wat als het proefdier stress ervaart tijdens de test en daardoor een hogere bloeddruk heeft? De data van die test zijn dan ongeldig.”

De laatste V, 'vervangen’, kan zulke problemen voorkomen. Alternatieve methodes, zoals celculturen of computermodellen, vullen steeds vaker de rol in die vroeger door dierproeven werd ingenomen. “Dankzij de technologische ontwikkeling is er op dat vlak steeds meer mogelijk. Sommige dierproeven kunnen we volledig vervangen. In andere gevallen spreken we over gedeeltelijke vervanging: daarbij maken we wel nog gebruik van dierencellen, maar hebben we geen echte, levende dieren meer nodig.”

Blik op de toekomst

“Aan de drie V’s voegden we bovendien nog een vierde toe: 'verantwoordelijkheid’. Iedereen die betrokken is bij proefdieronderzoek moet zijn of haar verantwoordelijkheid nemen om het proefdierwelzijn te beschermen. Elke kennis- of onderzoeksinstelling hanteert vandaag die principes, al meent onder andere GAIA dat ze nog te vrijblijvend zijn. En ook uit andere hoeken komt er regelmatig nog een oproep om volledig van dierproeven af te stappen.”

Dierproeven beperken of afschaffen is niet noodzakelijk de beste oplossing. De wetenschappelijke vooruitgang kan daardoor op sommige vlakken sterk vertragen of zelfs stilvallen. Bovendien doen onderzoekers nu al hun best om zo weinig mogelijk proefdieren te gebruiken, al is dat naar de buitenwereld toe niet altijd duidelijk. “Zo besliste Brussel onlangs dat er vanaf 2025 geen proeven meer mogen gebeuren met honden, katten of apen. Dat klinkt indrukwekkend, maar de afgelopen zeven jaren zijn er maar twee katten gebruikt. Een betere aanpak vind ik die van Proefdiervrij in Nederland. Die dierenrechtenorganisatie heeft een tijdje geleden haar focus verlegd: in plaats van geld in te zamelen om actie te voeren tegen dierproeven, ondersteunen ze nu onderzoekers die inzetten op proefdiervrije methoden.”

“Laat me duidelijk zijn, in een ideale wereld hebben we dierproeven niet nodig. Momenteel zijn ze in sommige gevallen echter nog steeds onmisbaar. Uiteraard kun je dan zeggen ‘weg ermee’, maar dan stelt zich de vraag: hoe belangrijk vind je dat onderzoek?”

Gelaagd onderzoek

Het ene onderzoek is het andere niet, weet Liesbeth Aerts. “Ruim 40% van alle onderzoek dat in 2021 in Vlaanderen gebeurde, was fundamenteel onderzoek. Dat richt zich niet per se op een behandeling, maar eerder op een soort nieuwsgierigheidsvraag. ‘Hoe werkt dit? Waarom werkt het?’ Vaak blijkt dat onderzoek op termijn enorm nuttig en zelfs noodzakelijk te zijn. Maar als je eraan begint, kun je niet altijd weten welke pistes het zal openen. Het gebruik van proefdieren voor fundamenteel onderzoek staat dan ook ter discussie.”

“Het nut van fundamenteel onderzoek wordt soms onderschat, maar op langere termijn levert het vaak belangrijke resultaten op. Zo werd de snelle productie van vaccins tijdens de coronacrisis mee mogelijk gemaakt door het onderzoek van de Hongaarse onderzoekster Katalin Karikó, die eerder dit jaar de Nobelprijs voor Geneeskunde won, samen met de Amerikaan Drew Weissman. De jaren voordien was zij maar liefst vier keer gedegradeerd omdat haar onderzoek als ‘niet impactvol’ werd bestempeld.” 

“Heel wat nieuwe toepassingen kwamen er door inzichten uit fundamenteel onderzoek. Zo is er translationeel onderzoek, dat de resultaten van het fundamenteel onderzoek vertaalt naar resultaten die de mens kunnen helpen. Denk maar aan klinische toepassingen, zoals de oorzaken van of behandelingen voor een specifieke ziekte.”

“Nog verder toegepast is het klinisch onderzoek. Daarin gebruiken we proefdieren, als er geen andere optie is, om te bestuderen in welke mate een prototype van een medicijn het juiste effect heeft.”